
Zeiltheorie
Zeiltermen
Als je gaat zeilen is het handig om vooraf te weten welke zeiltermen je echt moet kennen, om op het water goed met elkaar te kunnen communiceren. Zeilen heeft nu eenmaal echt zijn eigen jargon. Als je al iets weet van zeilen dan zal dit niets nieuws zijn voor je. Maar als je voor de eerste keer gaat zeilen dan is dit superhandig om alvast te weten. Wij hebben de 15 belangrijkste zeiltermen voor jou op een rijtje gezet. Let’s go!
Loef en Lij
De allereerste zeilterm die je moet kennen is ‘loef’. Bij loef gaat het erom van welke kant de wind komt. De loefzijde is de windzijde van de boot, ook wel de bovenwindse zijde genoemd. Het is dus de kant van de boot waar de wind vandaan komt. Het tegenovergesteld van loef is de ‘lij’. De lijzijde van een boot is de benedenwindse zijde, oftewel de kant van de boot waar de wind naar toe waait. Superbelangrijk om te weten, want als je bijvoorbeeld een schip wil inhalen, dan doe je dat altijd aan de loefzijde. Waarom dat zo belangrijk is? Op het moment dat de twee boten naast elkaar liggen, haalt het schip aan loefzijde, de wind uit de zeilen van het schip aan lijzijde. Hierdoor passeert schip aan loefzijde sneller. Easy peasy!
Stuurboord en Bakboord
‘Stuurboord’ en ‘bakboord’ zijn zeiltermen die allebei vrij makkelijk te onthouden. Het werkt zo: als je in de boot staat is de rechterkant van de boot het stuurboord. De linkerkant van de boot is dan bakboord. Stuurboord en bakboord is een stuk makkelijker communiceren op het water dan als je ‘links’ en ‘rechts’ gebruikt. Dat zal veel te verwarrend zijn, omdat links en rechts afhankelijk van hoe die persoon staat. Met stuurboord en bakboord is het meteen duidelijk welke kant wordt bedoeld.
Hogerwal en lagerwal
‘Hogerwal’ en ‘lagerwal’ zijn zeiltermen die worden gebruikt om de windrichtingen ten opzichte van de wal aan te geven. Als de wind vanaf de wal komt of schuin vanaf de kant komt, dan noem je dit hogerwal. Bij hogerwal kun je met gehesen zeilen aanleggen aan de kant, omdat het zeil zo min mogelijk wind krijgt en je dus langzaam met de boot naar de wal kunt varen. Lagerwal betekent als de wind naar de wal of schuin naar de wal toe waait. Als je gaat aanleggen aan lagerwal moet je eerst de zeilen laten zakken. Je hebt dan de wind in de zeilen en dan zou de boot doorvaren in plaats van stoppen.
Klaar om te wenden?
De volgende zeilterm is ‘klaar om te wenden’. De stuurman roept dan naar zijn bemanning ‘klaar om te wenden’ en vervolgens… ‘ree’. Bij ‘ree’ gooit de stuurman het roer de andere kant op. Op dat moment moet de bemanning ervoor zorgen dat de zeilen ook naar de andere kant gaan. Dit is het commando dat gebruikt word om de bemanning te informeren dat het schip overstag gaat.
In de wind, aan de wind, halve wind, ruime wind en voor de wind
Met deze zeiltermen worden vaarrichtingen ten opzichte van de wind bedoeld. Recht tegen de wind in kun je natuurlijk niet varen (alleen achteruit, maar dat is in dit geval niet de bedoeling). De zeilen vangen dan namelijk geen wind en gaan klapperen. ‘Aan de wind’ betekent dat je schuin tegen de wind in zeilt. Met ‘halve wind’ staat de wind dwars op de boot. Bij ‘ruime wind’ komt de wind schuin van achteren. Dan wordt er een ‘ruimwindse koers’ gevaren. ‘Voor de wind’ is een andere term. Bij een ‘voordewindse koers’ komt de wind recht van achteren. Op de fiets zou dit gewoon wind mee heten.
Oploeven en afvallen
Zowel bij ‘oploeven’ als bij ‘afvallen’ zijn zeiltermen die gaan over verandering van de vaarrichting. Bij oploeven beweegt de punt van de boot naar de windrichting toe, zodat de zeilboot meer naar de wind gaat varen. Bijvoorbeeld een koersverandering van halve wind naar aan de wind. Bij afvallen gaat de voorkant van de boot juist weg van de windrichting, bijvoorbeeld tijdens een verandering vanaf aan de wind naar halve wind.
Opkruisen
‘Opkruisen’ is een zeiltechniek waarbij een zeilboot schuin tegen de wind in vaart om in de gewenste richting te gaan. Bij het opkruisen moet de zeilboot scherp aan de wind varen, wat betekent dat de zeilen netjes strak moeten staan om vooruit te komen. De zeilboot vaart vervolgens in een zigzagpatroon, waarbij de koers steeds wordt veranderd om steeds zo scherp mogelijk tegen de wind in te varen. Door op deze manier te varen, kan je met een zeilboot tegen de wind in varen en toch op de gewenste bestemming aankomen. Opkruisen heeft meerdere benamingen waaronder ‘kruisen’ en ‘laveren’.
Bootonderdelen
Omdat op open zee soms geen ruimte voor verwarring is, (trek aan dat touwtje, nee dat andere touwtje…), heeft zich in de loop der eeuwen een rijke vaktaal ontwikkeld. Elke onderdeel heeg zijn eigen naam. Hieronder volgen de belangrijkste!
Achtersteven
De achterkant van je zeilboot. Zeker eens proberen: je vriend Steven meenemen aan boord, en dan op de achtersteven achter Steven gaan staan. Werkt met een kleine wisseling van de wacht ook op de voorsteven.
Anker
Met een anker ‘parkeer’ je je boot, meestal voor een lunch in een baai of voor een overnachting. Het anker bestaat uit een ketting of lijn met een zware haak aan het uiteinde, die zich vasthaakt in de zeebodem en zo voorkomt dat je boot wegdrijft. Het anker is als term overal in onze taal terug te vinden, bijvoorbeeld als je bij iemand intrekt (bij iemand zijn anker uitwerpen), als je vertrekt (hoogste tijd dat ik mijn anker licht) of ook regionaal wanneer je flink op de rem moet trappen (er stak iemand over, waardoor ik flink in de ankers moest).
Boeg .
De boeg is de voorzijde van de zeilboot, die (meestal) in de richting wijst waarheen je vaart. Ga je een andere koers varen? Dan gooi je het over een andere boeg. Ga je het de komende tijd druk krijgen? Dan heb je nog flink wat voor de boeg. Helemaal geen zin meer? Dan gaan je plannen overboord.
Fok .
De fok is de naam voor het zeil tussen fokkemast en boegspriet.
